Past de ambitie van jouw organisatie bij de projecten die je wilt realiseren?
Kijk hierbij zowel naar de klimaattransitie (bijv. op uitstoot van CO2-equivalenten) als de materialentransitie (bijv. aandeel biobased en secundaire materialen). Welke doelen onderschrijf je als organisatie, al dan niet ondersteund door Europese raamwerken?
Het Nieuwe Normaal (HNN) kan je daarbij helpen. Dit raamwerk maakt circulariteit eenduidig en inzichtelijk, op basis van bestaande meetmethodieken uit de markt. Weet wat je gaat uitvragen, hoe je dat doet en hoe je wilt dat er opgeleverd wordt (monitoring). Hanteer hiervoor de besluitvormings-hiërarchie:
-
Bouw dan in ieder geval in hybride samenstelling, volg hierbij de principes onder (2). Om te voldoen aan de huidige eisen op het gebied van brandveiligheid en constructies, zal je vaak niet ontkomen aan de toepassing van (secundair) beton en staal. Naast hergebruik zijn er dan ook andere strategieën om je emissies en milieu-impact te verkleinen, zoals:
bijvoorbeeld door het inzetten van bouwhubs of door modulaire prefab bouwmethodes. Biobased bouwelementen zijn doorgaans lichter en kunnen met elektrisch materieel gemonteerd worden, waardoor emissies (zoals stikstof) op de bouwplaats verminderd worden. Door slimme bouwlogistiek kan ruim 60% van de transportbewegingen beperkt worden wat ook voordelig is voor de milieu-impact én overlast.
Kijk bijvoorbeeld ook eens naar de milieu-impact, materiaalgebruik en waardebehoud.
Het eerste initiatief voor een bouwvraag ligt bij de opdrachtgever die bepaalt wat voor soort gebouw gewenst is: nieuwbouw of renovatie/transformatie. Uitgewerkte, concrete ideeën en uitgangspunten over het gebouw worden opgeschreven in een Programma van Eisen, waarop het ontwerp voor het gebouw gebaseerd wordt.
“Op hoofdlijnen wordt de marktpotentie, de ruimtebehoefte, het benodigde investeringsbedrag en de te verwachten exploitatie verkend. Verder worden eventuele partners verkennend bij het proces betrokken. Deze fase wordt afgesloten met een haalbaarheidsonderzoek waarin het concept uiteen is gezet en is aangegeven of het een kansrijk initiatief betreft.”
Maak vanuit de organisatievisie een vertaalslag naar het betreffende kavel. In welke mate is daar duurzaamheid/circulariteit in verankert? Moet je wel (nieuw) bouwen, of kom je ook uit met aanpassen van bestaande bouw? Zoek hier (intern of extern) referenties en bewijslast bij om te zien wat de mogelijkheden zijn. Baseer je projectambitie in ieder geval op de Standaarden (S) uit het HNN raamwerk [zie ook een organisatie met visie].
Stel je ambitie op a.d.h.v. de plek in het gebied, en maak deze passend met de omgeving. Dit gaat verder dan de richtlijnen van de gemeente. Stel je jezelf een aantal kritische vragen: - Heb je alle potentiële circulaire waarden afgewogen? - Welke circulaire strategie past bij het gebied? Zo kan het logisch zijn om nadruk te leggen op biobased, natuurinclusief in de polder (één met de natuur) of urban mining in de binnenstad (sluitend maken van kringlopen). - Wat staat er al of komt vrij (in woningen, materialen) die te benutten zijn?
Interpreteer de inspanningsverplichtingen uit de paragraaf Toekomstbestendig bouwen en kijk wat je daarmee kan.
zodat deze in een volgend project vanzelfsprekend worden.
Bijvoorbeeld de hoge mate van CO2 opslag in biobased materiaal, maar ook het relatief lichte gewicht waardoor en minder (zwaar) transport mogelijk is en je in potentie volledig elektrisch kan bouwen. Industrieel bouwen heeft als voordeel dat je tijdwinst behaald op proces, bouwtijd en ontwerp, naast verminderde faalkosten.
Zorg dat wat je creëert aansluit bij de wensen van de uiteindelijke gebruiker. Als gemeente kun je veel betekenen in zowel informatievoorziening, als de CPO verleiden om het meeste uit hun project te halen.
Zorg dat je hele projectteam is aangehaakt en kan aangeven wat hun eigen belangen en bedenkingen zijn. Het draait met name om het faciliteren en voeren van het gesprek; als je dit ter sprake stelt volgen hieruit een inkoopbeleid, processtappen en toetsingscriteria. Maak dit een vast onderdeel van ieder project (ander team = andere expertise).
De fase van partnerselectie gaat zowel over de uitvraag – de aanbesteding al dan niet in concurrentie waarna een prijsopgave wordt gedaan door de opdrachtnemer – als over de gunning: op basis van de gestelde eisen en budgetten wordt de opdracht contractueel aan een partij of bouwteam gegund. In dit proces dienen keuzes vastgelegd te worden zoals de uitwerking van het PvE inclusief een eerste investeringskostenraming en globaal planningsschema en er moet actief gezocht worden naar een geschikte locatie en investeerders/financiers. Daarnaast wordt het plan getoetst aan de WRO (bestemmingsplan), een risicoanalyse gedaan en vergunningverlening in gang gezet.
Het raamwerk van Het Nieuwe Normaal is toepasbaar in inkooptrajecten en aanbestedingen. Om dit op een goede manier toe te passen, doorloop je drie stappen:
Vul deze aan met overige technische eisen, prestaties en randvoorwaarden.
maar blijf ook scherp op de achterliggende keuzes die de score beïnvloeden (en hoe realistisch deze zijn). Eventueel kan hier ook gebruik gemaakt worden van een taakstellend budget (sturend op resultaat ipv uren).
Gebruik hier de huidige meetmethodieken/tools uit het raamwerk voor of het HNN inkoopreferentiemodel:
Of: Geef contractueel een aantal ontwerpprincipes mee voor circulaire gebouwen en het gebied als geheel. Op gebouwniveau worden de volgende ontwerpprincipes gehanteerd:
zodat deze in een volgend project vanzelfsprekend worden.
Breng potentiële donorgebouwen in eigen portfolio in kaart BRON leiden? Gebruik hiervoor bijvoorbeeld een oogstkaart.
Om zo de procedure tot vergunningsverstrekking zoveel mogelijk te verkorten (zeker bij conceptbouw). Door de onbekendheid worden soms onredelijk hoge eisen gesteld aan hergebruikte of biobased materialen. Betrek eventueel externe expertise bij vragenstukken via een circulair bouwnetwerk, zoals Cirkelstad of via de Provincie.
Timmer je uitvraag niet dicht, maar laat ruimte over aan de markt (ontwerpteam) om te kijken welke (beschikbare) materialen en hun hergebruikpotentie passen bij het realiseren van een lage milieu-impact van het project. Onconventionele materialen passen niet altijd binnen de huidige bouwmethoden (denk aan hoogte beschikbare deuren, materiaal-efficiënte overspanningslengte in hout) - laat sturen op standaard afmetingen en andere beperkende eisen dus los. Wel kan je sturen op:
Bijv. door assessment voor bouwteam.
bijv. door de inzet van een materialenpaspoort
Vanuit het Rijk en EU bestaan er verschillende mogelijkheden om via subsidies projecten te financieren. Een voorbeeld is de Subsidie- en financieringswijzer van het RVO.
In deze fase wordt het ontwerp gemaakt en steeds verder geconcretiseerd (schets (SO), voorlopig (VO), definitief (DO), technisch (TO) en uitvoeringsgereed ontwerp (UO)). In deze fase wordt de circulaire strategie omgezet in keuzes voor materialisatie, constructie en verbindingen. In deze fase moet ook nagedacht worden over waar de materialen vandaan te halen (waar mogelijk sluiten van kringlopen).
Geef als opdrachtgever dit kader mee aan het ontwerpende team. Het achterliggende idee is dat het het meest circulair is om minder te gebruiken.
ook als tegengas richting een (naïeve/te ambitieuze/stiekem te scherp inschrijvende) ontwikkelaar. Las bij het VO, DO, TO en UO toetsmomenten in, waar door de marktpartij moet worden aangetoond in hoeverre de circulaire ambities behaald zijn, bijvoorbeeld door het doorvragen tijdens een workshop.
Indien er kwantitatief gestuurd wordt op circulariteit dan kunnen bij een VO de materialen in kaart gebracht worden, om deze te verfijnen/aan te passen in de DO-fase
zodat deze in een volgend project vanzelfsprekend worden.
Door dit te laten begeleiden door een onafhankelijk gespreksleider versterkt dit vaak de relatie, de teamidentiteit, het vertrouwen en komt de gezamenlijke ambitie weer naar de voorgrond in plaats van de waan van de dag.
Sommige nieuwe circulaire keuzes pakken goed uit en sommige minder. Er is meer onderlinge afhankelijkheid. Daarom is het belangrijk om transparant te zijn, een gemeenschappelijk budget voor testen en onvoorziene kosten op te nemen en een open boekhouding te hanteren.
Praat met slopers en neem daar de tijd voor om drie redenen:
Ga geen dingen doen waar je geen verstand van hebt, of niet enthousiast van wordt. Bouw voort op positieve energie en ambitie en kijk vooral naar wat er wél kan. Stimuleer elkaar daarnaast om een stapje extra te zetten.
Gebruik hiervoor de bouwstenen die in de inleiding staan van dit kompas (zie kopje 'Inleiding'). Je kunt hen helpen door hen te verwijzen naar Bijlage 2 (zie link hieronder). Vraag bij onmogelijke of onhaalbare maatregelen om een minimaal gelijkwaardig circulair alternatief. Dit is aan te tonen met een MKI- of LCA-berekening (Life Cycle analyse) van het product.
volgt
test
(materialisering, gebruik van hubs en bouwmarkten, materiaalpaspoort; wordt het digitaal vastgelegd?). Waar loopt het mis bij bouwflow?
Op de bouwplaats kans dat er meer pur en kit wordt toegepast dan strikt noodzakelijk, uitsluiten is vrijwel onmogelijk maar je kan wel vragen op de hoogte gehouden te worden van toepassing. Materiaalgebruik uitsluiten van gebruik
waarin tussentijdse wijzigingen in materialisatie zijn meegenomen. Analyseer eventuele verschillen met de MPG van de tender en/of ontwerp. Waar zit dat in, en hoe kan dit in een volgend proces voorkomen worden? Wie is waar verantwoordelijk voor, en wat zijn de gevolgen voor niet naleven?
Per 1 januari 2023 gaat stapsgewijs de Wet Kwaliteitsborging in. De onafhankelijke kwaliteitsborgers zullen ook circulariteit mee moeten nemen in hun toetsing. Neem hierin als opdrachtgever een regie voerende ipv controlerende rol.
Dit geeft inzicht in hoe het project zich verhoudt tot Het Nieuwe Normaal en hiermee draag je bij aan de ontwikkeling ervan.
zodat deze in een volgend project vanzelfsprekend worden.
Onderzoek de mogelijkheid om een locatie ter beschikking te stellen waar her te gebruiken materiaal tijdelijk op te slaan is alvorens ze hergebruikt worden. Dit kan een braakliggend stuk grond of bestaande werf binnen het plangebied of buiten het plangebied zijn.
Voorafgaand aan de uitvoering maakt de uitvoerende partij een BLVC-plan (Bereikbaarheid, Leefbaarheid, Veiligheid en Communicatie). Bevraag de uitvoerende partij hoe zij emissies en afval tijdens de bouwactiviteiten beperken. In het Omgevingsplan kan ook een regel opgenomen worden over het beperken van emissies en afval tijdens bouwactiviteiten waarin in het BLVC-plan uitgewerkt moet worden hoe een partij dit doet.
Inventariseer of toekomstige bewoners een rol willen spelen in het beheren van hun woonomgeving. In deze fase zijn de toekomstige bewoners bekend. Inventariseer of zij een rol willen in het beheer van hun woonomgeving. De ervaring leert dat als mensen hier gezamenlijk een rol in pakken zij hier zuiniger mee omgaan.
Milieuwinst in de realisatiefase is vaak te halen door slim werk-met-werk te maken. Vaak is dit ook kosten efficiënt zoals een gesloten grondbalans, bouwwegen aan te leggen met hergebruikt materiaal en op plekken waar voorbelasting nodig is.
Geef in de planning van sloopwerkzaamheden de uitvoerende partij de tijd om een nieuwe hoogwaardige bestemming te vinden voor het vrijkomende materiaal. Vaak wordt dit onmogelijk gemaakt door strakke planningen. Meer informatie over circulair slopen (of 'circulair oogsten' in een circulaire economie).
Na realisatie wordt het gebouw opgeleverd en start de gebruiks-en beheerfase. In deze fase is het aan de eigenaren, gebruikers en beheerders om het gebied circulair te laten functioneren. De materiaal-, water-, voedsel-, en energiekringlopen worden hier werkelijkheid. Dit vraagt dat verzameling, verwerking en het opnieuw toepassen van grondstoffen en materialen georganiseerd is. Voor het beheer door de gemeente is het van belang dat de principes van circulariteit ook in het beheerprotocol opgenomen zijn en toegepast worden.
Onderhoud en beheer valt onder de verantwoordelijkheden van de eigenaar van het pand, in veel gevallen is dat de opdrachtgever. De opdrachtgever houdt formeel contact met de gebruiker, en kan hier dus in sturen.
Volg de besluitvormingshierarchie van ontwerp ook bij toekomstige vervangingen. Geef als opdrachtgever dit kader mee aan de beheerorganisatie.
Zorg dat je weet wat er in een pand zit (met name na vervanging of reparatie) om te kunnen sturen op het MJOP.
Zorg dat bewoners begrijpen wat de impact is van hoe zij zelf met gebouw omgaan (e.g. schilderen met toxische materialen, stucken van dampopen muren). Veel gemeenten en woningcorporaties hebben hier al stimuleringsregelingen voor lopen.
zodat deze in een volgend project vanzelfsprekend worden.
De ervaringen van bouw- en beheerpartijen kunnen weer lessen opleveren voor het ontwikkelproces en beleid. Daarom is het ook in deze fase van belang om periodiek te evalueren en de lessen toe te passen in volgende projecten en beleid. Daarnaast is het van belang om circulaire initiatieven ook in de gebruikfase te blijven monitoren. Leveren ze het gewenste resultaat?
volgt
Welke (nieuwbouw) projecten lopen er in de regio, waar materiaal voor nodig is?
Inventarisatie van vrijkomende materialen en (rest)waardebepaling, in voorbereiding van een nieuwe cyclus. Dit wordt makkelijker wanneer er een paspoort beschikbaar is. Kijk hierbij ook naar de losmaakbaarheid, en herbruikbaarheid per S-laag en de mate van hoog- of laagwaardige toepassing.
Een aantal vragen om jezelf te stellen:
volgt
In de starterskit vind je een basisuitleg over de verschillende indicatoren achter Het Nieuwe Normaal. Wat is het, hoe meet je het en hoe kun je erop sturen? Wil je meer verdieping op een indicator, kijk dan onderaan bij de verschillende vragen en antwoorden per bouwfase.
Het produceren en verwerken van materialen zorgt voor een belasting van het milieu gedurende haar gehele levenscyclus. Dit start bij de wijze en locatie van grondstofwinning, via de productie van een materiaal, tot toepassing in een gebouw. Én hoe het materiaal na ontmanteling van het gebouw verwerkt wordt. Een producent kan een materiaal terugnemen voor herinzet of het kan laagwaardiger worden ingezet als bijvoorbeeld menggranulaat.
De milieu-impact van een gebouw meet je middels de Milieu Prestatie Gebouw (MPG). Deze meetmethode telt de impact van alle in het gebouw verwerkte materialen bij elkaar op en deelt deze som door het aantal meters BVO en de gebruiks-jaren. Je streeft naar een kleine milieu-impact, dus lage score.
Een lage MPG-score bereik je door materialen te kiezen: - met een natuurlijke oorsprong, zoals hout of vlas; - welke dichtbij worden gewonnen en op een lage temperatuur worden geproduceerd; - welke na ontmanteling zoveel mogelijk worden hergebruikt. En in je ontwerp in te zetten op een slank ontwerp, grotere overspanningen en relatief kleine gevel- en dakopeningen.
Een gebouw heeft gedurende haar gehele levensduur impact op het milieu (van wieg tot graf). De milieu-impact wordt uitgedrukt in schaduwprijs per vierkante meter bruto vloeroppervlak per jaar: de score Milieuprestatie Gebouw (MPG). Wettelijk is een MPG-plafondscore vastgesteld voor woningen en kantoren. Je kunt je hieraan conformeren of een meer ambitieuze plafondscore stellen.
Om een ambitie te bepalen, bekijk je eerst welke MPG-scores in Het Nieuwe Normaal per typologie zijn opgenomen. Ook onderzoek je welke MPG-scores bij vergelijkbare projecten (typologie, schaalgrootte en bouwmethodiek) door jouw organisatie zijn behaald. Vervolgens stel je vast waar je t.o.v. deze scores zou willen presteren o.b.v. mate van uitblinken en jouw voorkeursbouwmethodiek. Als vervolgstap teken je in een materialisatielijst op welke materialen je per gebouwlaag dient toe te passen om de gewenste score realistisch te benaderen.
De Milieuprestatie Gebouw (MPG) is gebonden aan een aantal wettelijke eisen op het gebied van bijvoorbeeld energieprestatie en het Bouwbesluit. Mogelijk stelt je opdrachtgever (woningcorporaties of gemeentes) aanvullende eisen of wensen, welke direct impact hebben op je materiaal- of installatiekeuze. Dit klinkt door in je MPG-score en zorgt er doorgaans voor dat deze afneemt.
Installaties, de bouwmethodiek en vormverhouding hebben een grote impact op de MPG-score. De installatietechniek wordt gereguleerd door enerzijds de BENG en anderzijds aanvullende eisen danwel wensen van een opdrachtgever of gemeente. Zo zien enkele gemeentes af van het toepassen van lucht-warmtepompen en staan zij sec toepassing van bodemwarmtepompen toe. De bouwmethodiek (bijvoorbeeld houtbouw, beton casco of een combinatie van beiden) wordt niet letterlijk gereguleerd omschreven, maar wordt wel gekaderd middels convenanten waar opdrachtgevers en opdrachtnemers zich aan verbinden evenals CO2-budgettering. Tot slot zijn de vorm en vormverhouding een punt van aandacht. Ook deze wordt niet als letterlijke eis meegegeven, maar is doorgaans omschreven in de vorm van een doelgroep met bijbehorend BVO.
Via inkooptrajecten kan gestuurd worden op een lage MPG-score door gericht te vragen naar de milieuscores van materialen.
In inkooptrajecten stuur je op de MPG-score door producenten om een NMD-categorie 1 kaart te vragen. Of een verklaring dat zij bereid danwel bezig zijn om deze kaart op te laten stellen. Aan de basis van een NMD-categorie 1 kaart ligt een geverifieerde LCA, waardoor de milieu-impact van wieg tot graf in kaart is gebracht. Dit betekent dat de producent zicht heeft op haar milieu-impact én haar verbeterpotentieel op dit vlak. Wil je weten of een product voorzien is van een NMD-categorie 1-kaart? Kijk dan op https://milieudatabase.nl/nl/viewer/ of selecteer in je MPG-berekening de producten welke voorzien zijn van een groen vinkje of button 'cat. 1'.
Een MPG-score verlaag je door al vroeg na te denken over materiaal- en installatiekeuzes evenals vormgrootte en verhoudingen van een gebouw.
Er zijn zes stelregels die zorgen voor een lage(re) MPG-score:
Stelregel 1: maatvoering: hoe groter een woning, hoe lager de MPG.
Stelregel 2: vormverhouding: hoe 'vierkanter' een complex, hoe lager de MPG.
Stelregel 3: gesloten vs. open geveloppervlak: hoe kleiner het open geveloppervlak (minder beglazing), hoe beter.
Stelregel 4: materiaalkeuze: kies materialen met een biobased oorsprong, hergebruikte oorsprong of met gerecyclede content. Liefst op basis van zo zuiver mogelijke data (categorie 1- productkaart). Een circulair toekomstscenario van een product (hergebruik, recycling, terugname) draagt bij aan een lage milieu-impact. Beide scenario's, oorsprong en toekomst, zijn zichtbaar in een productkaart en worden specifiek uitgelicht binnen Het Nieuwe Normaal bij de indicatoren materiaalgebruik en hergebruikpotentie.
Stelregel 5: installatiekeuze: kies voor duurzame energieopwekking middels een installatie die zelf weinig milieu-impact heeft.
Stelregel 6: scope: (her)overweeg de inzet van (nieuwe) materialen. Zijn gebouwonderdelen echt (nieuw) nodig of kunnen deze behouden blijven, slanker geconstrueerd of zelfs achterwege gelaten worden?
Voor het maken van een MPG berekening zijn data nodig van het gebouw:
- de scope: nieuwbouw of bestaande bouw
- de gebruiksfunctie: woonfunctie, kantoorfunctie, industriefunctie etc.
- bruto vloeroppervlak: gelinkt aan de gekozen functie
- gebouwlevensduur: de levensduur is in principe vooraf vastgesteld o.b.v. gebruiksfunctie. Hier mag vrijwel nooit van worden afgeweken tenzij goed onderbouwd.
- toegepaste materialen en installaties:
a) hoeveelheden van materialen: de MPG-opsteller zal je (mogelijk) vragen de hoeveelheden te categoriseren naar hoeveelheden toegepast materiaal per gebouwelement (vloeren, gevel, daken etc.). Let bij het aandragen van hoeveelheden op de gehanteerde Functionele Eenheid (FE) afhankelijk van het gebouwonderdeel. Informeer bij jouw MPG-opsteller welke functionele eenheden hij hanteert, zodat je geen onnodige werkzaamheden verricht.
b) materiaalkeuzes. Hoe gedetailleerder bekend is met welk materiaal gewerkt wordt, hoe nauwkeuriger de milieu-impact berekend kan worden. Liever neem je de fabrikant en producytype op (bijvoorbeeld Knauf, Naturoll 100 in plaats van 'glaswol').
- toegepaste installaties: een BENG-berekening is nodig om de in het gebouw aanwezige installaties, energiebehoefte en -opwek op te kunnen nemen in de MPG-berekening.
Op voorhand kan een inschatting gegeven worden van de milieu-impact. Na realisatie wil je toetsen of dit ook overeenkomt met de (ver)gunningsfase. Indien de wens tot toetsing van een MPG-score na realisatie bestaat, doe je dit door na realisatie een MPG-berekening conform input 'as built' te genereren. Wanneer deze score bekend is, vergelijk je deze met de aanvankelijk afgegeven score in de (ver)gunningsfase.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Het produceren en verwerken van materialen zorgt voor een belasting van het milieu gedurende haar gehele levenscyclus. Bij materiaalgebonden CO2-uitstoot ligt de focus op een uitsnede van de levenscyclus: van grond-stofwinning tot verwerking in het gebouw. Zo stuur je op het inperken van de CO2-uitstoot op de korte(re) termijn. Dit is in lijn met het Akkoord van Parijs en streeft ernaar om de CO2-jas, welke de opwarming van de aarde veroorzaakt, te verdunnen.
De materiaalgebonden CO2-uitstoot meet je middels de Milieu Prestatie Gebouw (MPG) score MPG-2 of een Paris Proof-berekening. De meetmethodes tellen de impact van alle in het gebouw verwerkte materialen op de korte termijn op. En delen dit door het aantal meters BVO. Je streeft naar een lage score.
Een lage materiaalgebonden CO2-uitstoot bereik je door materialen te kiezen:
- met een natuurlijke oorsprong, zoals hout of vlas;
- welke dichtbij worden gewonnen en op een lage temperatuur worden geproduceerd.
En slank te ontwerpen, met grote overspanningen en relatief kleine wand- en dakopeningen.
Het produceren van bouwproducten en realiseren van gebouwen leidt tot een bepaalde hoeveelheid CO2-uitstoot (uitgedrukt in een MPG-2 score). Waar de indicator milieu-impact (MPG) zich richt op de gehele levensduur van een gebouw, richt de MPG-2 zich op een uitsnede hiervan, waarbij CO2-besparing op de kortere termijn centraal staat. Dit is in lijn met het Parijs Akkoord, waardoor deze indicator ook gelinkt wordt aan de term Paris Proof bouwen.
Om een ambitie te bepalen op materiaalgebonden CO2-uitstoot neem je Het Nieuwe Normaal (HNN) als uitgangspunt: welke haalbare scores zijn er opgenomen per typologie? Vervolgens inventariseer je hoe jouw organisatie met vergelijkbare projecten (typologie, schaalgrootte en bouwmethodiek) scoort ten opzicht van HNN. De ambitie is sturen op een zo laag mogelijke CO2-uitstoot, voor elk materiaal dat je gebruikt. Stel: je scoort slechter dan HNN, dan is je ambitie gelijk aan de score in HNN of beter. Stel je scoort gelijk of beter dan HNN, kijk dan voor elk materiaal waar nog winst te behalen is.
Een ambitie kan beïnvloed worden door externe eisen of interne eisen, zoals een maximale CO2-uitstoot en beschikbaar budget.
In de praktijk wordt er soms ook geen ambitie bepaald, maar in projecten geoefend met een CO2 plafond. In het Embodied Carbon Protocol van DGBC staan de grenswaarden van bouwwerken genoemd om aan Paris Proof embodied CO2-equivilent te voldoen.
Via inkooptrajecten kan er gericht gestuurd worden op materiaalgebonden CO2-uitstoot door te vragen naar de milieuverklaring van de materialen welke je inkoopt. Hierbij vergelijk je verschillende producten met elkaar met de focus op de CO2-uitstoot in de fases A1 t/m A5 (productie- en bouwfase) in de milieuverklaring.
Een manier om materiaalgebonden CO2-uitstoot te integreren in een inkooptraject is het opnemen van een prestatie-eis volgens de Paris Proof maximale waarden of door gestaffeld voordeel te bieden aan inschrijvers met een lage(re) MPG2-score. Een voorbeeld is de gemeente Utrecht. De gemeente rekende in 2023 met een prijs van €875,00 per ton materiaalgebonden CO2.
Een MPG-2 waarde van een geheel gebouw lees je af uit een MPG-berekening of separaat opgestelde een Paris Proof-berekening. Een score materiaalgebonden CO2-uitstoot van een materiaal of product lees je af uit een milieuverklaring danwel een Levenscyclus Analyse (LCA) waarbij je de focus legt op module A1 t/m A5.
Milieuverklaring zijn doorgaans openbaar op te vragen. De milieuverklaring zijn daarnaast in te zien in de Nationale milieudatabase.
In het ontwerp van een gebouw kan al rekening gehouden worden met de uitstoot van materialen in de productie en bouw. Door te ontwerpen vanuit het circulaire gedachtengoed bespaar je op materialen en kies je de benodigde materialen bewust.
Operationeel betekent dit dat je de R-ladder gebruikt om al je keuzes te (her)overwegen. Bijvoorbeeld het vermijden van materialen (refuse, rethink), 1-op-1 hergebruiken (re-use) of in te zetten op gerecyclede materialen (recycle).
Stelregels voor het gebruiken van de R-ladder zijn:
1. wat van waarde is behoud je,
2. wat niet nodig is, laat je achterwege, en
3. wat nodig is, kies je bewust. Dit betekent dat je de materialen zo lokaal mogelijk inkoopt, je hernieuwbare of hergebruikte producten/grondstoffen kiest of producten/grondstoffen kiest waarvoor een energiearm productieproces bestaat.
Op voorhand kan een inschatting gegeven worden van verwachte materiaalgebonden CO2-uitstoot. Indien de wens tot toetsing van een MPG2 dan wel Paris Proof-score na realisatie bestaat, doe je dit door na realisatie een MPG- of Paris Proof-berekening conform input 'as built' te genereren. Wanneer deze score bekend is, vergelijk je deze met de aanvankelijk afgegeven score in de (ver)gunningsfase.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Het produceren en verwerken van materialen zorgen gedurende hun gehele levenscyclus voor een belasting van het milieu. Bij materiaalgebonden CO2-opslag ligt de focus nog voor start van deze cyclus: de bijdrage milieu impact gedurende het groeiproces van grondstoffen. Zoals hout, vlas of hennep. Deze hernieuwbare grondstoffen halen tijdens hun groeiproces CO2 uit de lucht. En slaan deze op in het materiaal. Je perkt de CO2-jas om de aarde en daarmee de opwarming actief in.
Het berekenen van de mate van CO2-opslag is relatief nieuw. De exacte rekenregels rondom de meetmethode zijn nog in ontwikkeling. HNN focust op de rekenmethodiek van SGS Search: berekeningsmethodiek koolstof vastlegging biobased materialen. Bij vaststelling van de rekenregels wordt deze methodiek opgenomen in HNN. Je wilt graag veel CO2 opslaan en streeft naar een hoge score.
Een hoge materiaalgebonden CO2-opslag bereik je door materialen te kiezen:
- met een natuurlijke oorsprong, zoals hout of vlas;
- voor de meest volumineuze onderdelen van een gebouw, zoals de (bovengrondse) constructie, gevel en isolatie.
Construction Stored Carbon of Materiaalgebonden CO2-opslag is de mate van opgeslagen CO2 in (biobased) bouwmaterialen, die daarmee onttrokken is aan de atmosfeer. Om een ambitie te bepalen kan eerst bekeken worden welke prestaties eerder zijn behaald, welke drijfveren er zijn om in te zetten op het thema en vervolgens een ambitie te bepalen d.m.v. een GAP-analyse. De huidige situatie (IST) en de gewenste situatie (SOLL) breng je dan in beeld. Vervolgens bepaal je de gewenste situatie op een specifiek moment en zet je een route (plan van aanpak) uit om deze te realiseren.
Op dit moment is er nog verder onderzoek nodig om ambities inhoudelijk vorm te kunnen geven.
Materiaalgebonden CO2-opslag zit enkel in biobased (bouw)materialen. Bij het stellen van een ambitie op materiaalgebonden CO2-opslag stuur je de bouw naar gebruik van biobased materialen. In het onderzoek Carbon Based Design staat uitgebreid uiteengezet wat de relatie is van bouw-gerelateerde emissies tot de opwarming van de aarde, en hoe we de bouw juist als katalysator naar de grootste CO2-afvanger kunnen inzetten.
Een hoge waarde materiaalgebonden CO2-opslag betekend vrijwel automatisch dat bouwmaterialen met een negatieve CO2-uitstoot worden vervangen met een biobased materiaal.
Op dit moment zijn meet- en bepalingsmethoden voor het berekenen van de mate van CO2-opslag in gebouwen nog in ontwikkeling. Totdat er meetbare eisen gesteld kunnen worden is de omschrijving met voorkeur voor biobased materialen een goede oplossing.
Iedere gebouwlaag heeft zijn eigen kenmerken en daarmee ook een eigen potentie om biobased materiaal in toe te passen.
Brand (1994) veronderstelt dat een gebouw bestaat uit 6 lagen en dat deze 6 lagen verouderen in hun eigen tempo. De 6 lagen zijn site (locatie), structure (structuur), skin (exterieur), services (faciliteiten) space plan (interieur) en stuff (meubilair). De S-lagen waar de meeste potentie om biobased materiaal toe te passen zijn:
1. De structuur, namelijk houtbouw.
2. De skin. Dit is isolatie en kan daarmee invloed hebben op services die nodig zijn. Denk aan de impact van biobased materialen waardoor minder installaties nodig zijn.
3. Het space plan. Dit gaat om de binnenwanden. Denk aan houten frames i.p.v. metalstud, en biobased isolatie i.p.v. glas- of steenwol.
Op voorhand kan een ambitie gegeven zijn voor materiaalgebonden CO2-opslag, maar na realisatie wil je toetsen of dit overeenkomt.
Een externe adviseur kan toetsen wat daadwerkelijk is gerealiseerd.
Een manier hiervoor is een dossier opstellen 'as built'. Met dit attest geef je aan dat je bouwplannen in zekere mate afwijken van je bouwvergunning.
Het is soms onvermijdelijk dat er tijdens de bouwwerken lichtjes afgeweken wordt van de oorspronkelijke bouwplannen. Het is dus wettelijk mogelijk dat het gebouw niet helemaal gebouwd wordt volgens de goedgekeurde vergunning.
De wet- en regelgeving loopt achter t.o.v. de technische mogelijkheden. Lokale wet- en regelgeving zoals toestemming voor het gebruik van bepaalde materialen van de lokale brandweer kan een uitdaging opleveren.
Mogelijk is er bij einde levensduur al door de fabrikant bepaald wat de hergebruikpotentie en -niveau is. Het eigenaarschap van producten vooraf afstemmen geeft mogelijkheden op gebied van dragen van verantwoordelijkheid door de fabrikant. Een fabrikant zou zo hoogwaardig mogelijk hergebruik bij einde levensduur al onderzocht/geregeld kunnen hebben. Verbranding voor energie is de laagste stap en zou zo lang mogelijk uitgesteld moeten worden.
Het produceren en verwerken van materialen zorgen gedurende hun gehele levenscyclus voor een belasting van het milieu. Dit start bij de oorsprong: de keuze van grondstoffen. Door te kiezen voor materialen met een hergebruikte of gerecyclede oorsprong, voorkom je de winning en productie van nieuwe grondstoffen. Een andere manier om milieu impact te beperken, is het kiezen voor materialen van natuurlijke en snel hernieuwbare oorsprong: biobased materialen.
Materiaalgebruik met een hernieuwbare, hergebruikte of gerecyclede oorsprong wordt uitgedrukt als percentage van de totale gebouwmassa. Dit percentage bereken je conform de Leidraad meten van circulariteit CB’23 versie 3.0. Je kunt verschillende tools gebruiken om je score op gebouwniveau in kaart te brengen.
Een hoog percentage materiaalgebruik met hernieuwbare, hergebruikte of gerecyclede oorsprong behaal je door te kiezen:
- voor materialen met bovengenoemde oorsprong. -
te starten met de zwaarst wegende gebouwonderdelen (massa/kg), zoals de constructie.
Tip: Combineer je materiaalkeuze met focus op een lage milieu impact en hoge losmaakbaarheid voor optimaal resultaat.
Het materiaalgebruik gaat in op de totale hoeveelheid gebruikt materiaal (nieuw, hergebruikt of biobased) onderverdeeld naar S-laag. Om een ambitie te bepalen kan eerst bekeken worden welke prestaties eerder zijn behaald (wat is realistisch) en welke drijfveren er zijn om in te zetten op het thema. Vervolgens kun je een ambitie bepalen d.m.v. een GAP-analyse: de huidige situatie (IST) en de gewenste situatie (SOLL) breng je in beeld. Vervolgens bepaal je de gewenste situatie op een specifiek moment en zet je een route (plan van aanpak) uit om deze te realiseren.
Voorbeeldprojecten (als het Swettehus) kunnen helpen ter inspiratie om een ambitie inhoudelijk vorm te geven. In het rapport Woningbouw binnen planetaire grenzen worden verschillende strategieën geschetst om het materiaalverbruik, de CO2-uitstoot en de milieu-impact van de woningopgave te verminderen.
Om het gebruik van dit materiaal te bevorderen kan dit uitgevraagd worden in een aanbesteding. Het aandeel biobased en/of secundaire materialen kan per initiatief of project bepaald worden. Het Nieuwe Normaal kan helpen om te bepalen hoe groot het aandeel biobased en secundair moet zijn en zo een minimaal % uit te vragen.
In een uitvraag kan informatie worden opgenomen over duurzaam materiaalgebruik. Om beperkingen te voorkomen is het belangrijk eenzelfde definitie van materiaalgebruik te hanteren als opdrachtgever en als opdrachtnemer (hiervoor is het Het Nieuwe Normaal raamwerk in het leven geroepen). Ook kan het helpen te starten op kleine schaal en met de geleerde lessen duurzaam materiaalgebruik op te nemen in een uitvraag van een grotere schaal. Eerdere inkooptrajecten kunnen ook als inspiratie dienen, omdat het daar gelukt is om duurzaam materiaalgebruik op te nemen in een uitvraag.
Materiaal kan een tweede leven krijgen wanneer deze vanuit sloopprojecten in nieuwe projecten worden toegepast. Sloopprojecten kan je vinden door een database aan te leggen van alle projecten binnen een organisatie en/of portefeuille. Hierin wordt opgenomen wanneer projecten gesloopt worden. Of het aanleggen van een database door op basis van sloop- en bouwvergunningen een inschatting te maken op stad of wijkniveau van vraag en aanbod van circulaire materialen.
Wat ook helpt is wanneer in andere projecten de strategie 'Design for disassembly' wordt toegepast. In het ontwerp van een gebouw wordt dan al rekening gehouden met demontage.
Iedere gebouwlaag heeft zijn eigen kenmerken en daarmee zijn eigen kansen om impact te maken. Brand (1994) veronderstelt dat een gebouw bestaat uit 6 lagen en dat deze 6 lagen verouderen in hun eigen tempo. De 6 lagen zijn site (locatie), structure (structuur), skin (exterieur), services (faciliteiten) space plan (interieur) en stuff (meubilair). De S-lagen waar de meeste potentie ligt om impact te maken met specifieke materiaalkeuze zijn:
1. Klimaatinstallaties
2. Biobased, vooral in inbouwpakket isolatie
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Om hergebruik en levensduurverlenging te bevorderen is het onderhoud van materialen van belang. Hierin spelen ook gebruikers van gebouwen een rol. Wat gebruikers kan helpen is een gebruiks- en onderhoudshandleiding. In de handleiding staat opgenomen hoe het gebouw als geheel juist energiezuinig te gebruiken is en onderhouden moet worden. Wat er gecommuniceerd wordt naar gebruikers over biobased is veelal nog niet scherp/onbekend.
Het onderhoud kan ook aan opgeleid personeel overgelaten worden, en niet aan de gebruiker, om recht te houden op de garantie.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
In een circulaire economie streef je naar een lage milieu impact en sluit je materialencirkels bij einde levensduur middels hergebruik- en recycling-scenario’s. Deze materialencirkels dienen schoon, veilig en gezond te zijn de hele levenscyclus rond: in productie, verwerking, ontmanteling én daarna. Toxische grondstoffen passen niet in dat gedachtengoed. Deze kunnen schadelijk zijn voor jouw gezondheid of het milieu.
Op dit moment zijn er veel verschillende certificaten welke op materiaalniveau aantonen dat er geen toxische grondstoffen in zijn verwerkt. Een eenduidige checklist op materiaalniveau is er echter nog niet. HNN houdt de ontwikkelingen in de markt nauwkeurig in de gaten voor mogelijke nadere implementatie in navolgende HNN versies.
Certificeringen als Material Health Certificate en Natureplus kunnen richtinggevend zijn bij materiaalkeuzes. Evenals certificeringen als HEA02 (BREEAM), A01 (WELL) en Gezonde Woningkeur voor een gezond binnenklimaat. Let op: Lijsten als de Living Building Challenge Red List maken op grondstof- of elementair niveau inzichtelijk welke stoffen toxisch zijn en vereisen dus een zeer goede kennis van de materialensamenstelling indien deze als stuurmiddel wordt gehanteerd.
Het is essentieel om tijdens de initiatieffase van een bouwproject zorgvuldig de specificaties van de materialen te controleren en te kiezen voor milieuvriendelijke en niet-toxische alternatieven.
Er zijn geen sluitende lijsten van ‘verboden’. Wel bestaan er verschillende lijsten die toxische stoffen beschrijven voor mens en milieu: Restricted substances C2C, Living Building Challenge’s Red, REACH, LEVELS, RoHS, SVHC, EPA-toxics. Hier zijn enkele voorbeelden van materialen die absoluut niet moeten worden toegepast vanwege hun toxiciteit:
Materialen met zware metalen: lood, kwik, cadmium of chroom moeten worden vermeden vanwege hun giftige eigenschappen en milieurisico's.
Hier zijn enkele manieren waarop een inschrijver kan aantonen dat ze kennis van zaken heeft en zich bewust is van risico’s en te nemen veiligheidsmaatregelen:
Het belangrijk om verschillende bronnen te raadplegen en een grondige analyse uit te voeren bij het selecteren van niet-toxische materialen. Enkele belangrijke databronnen:
Enkele manieren om aan te tonen dat er geen toxische materialen zijn gebruikt en dat de partij zich inzet voor een duurzaam en gezond bouwproces:
Om te voorkomen dat toxische stoffen worden toegevoegd tijdens beheer en onderhoud kunnen de volgende maatregelen worden genomen:
Enkele stappen/manieren om informatie over wel/geen toxische materialen in het gebouw te documenteren:
Tijdens het bouwproces ontstaan reststromen van materialen: rest-, knip- en snijafval. Deze indicator stuurt hier tweeledig op. Ten eerste voorkom je aan de bron dat deze stromen ontstaan. En ten tweede wil je dat vrijkomende materialen worden hergebruikt of gerecycled. Niet-circulaire opties zijn verbranding of storten. Dan is de cyclus eindig en zijn we de materialen kwijt.
Bronmaatregelen omschrijf je tekstueel. De hergebruikpotentie van materialen druk je uit als percentage van de totale materiaalstroom (massa/kg) conform bovengenoemde scenario’s. De waardes bepaal je met een inventarisatie materiaalstromen en aantoonbare afspraken met de afnemende partij.
Je behaalt een goede score door in te kopen op basis van de daadwerkelijke hoeveelheidsbehoefte en hierbij best passende maatvoering. Richt op de bouwplaats een passende milieustraat in op basis van de verwachtte reststromen en de ruimte die het bouwplot biedt. En kies aanvullend voor:
- materialen met een positief eindscenario: hergebruik of minimaal recycling. Waarbij de materiaalproducent bij voorkeur de reststromen zelf in beheer neemt of houdt;
- start met de zwaarst wegende gebouwonderdelen (massa/kg).
Bij de realisatie van gebouwen ontstaat bouwafval. Op bouwplaatsen wordt dit veelal opgesplitst in puin en overig afval. Stel in de initiatieffase van een bouwproject ambities op over hoe je met restmateriaal omgaat en welke doelen op duurzaam afvalbeheer je wilt bereiken. Zo voorkom je dat dit afval alleen laagwaardig wordt hergebruikt en kun je kosten besparen. Denk aan:
Reserveer middelen om de ambities te implementeren, houd rekening met kosten voor afvalverwijdering, recyclingfaciliteiten en eventuele extra inspanningen die nodig zijn voor het sorteren en hergebruiken van materialen.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Afhankelijk van het type bouwproject, het gebruikte bouwmateriaal en de complexiteit van het ontwerp kunnen de volgende restmaterialen worden verwacht:
Een goed doordacht materiaalbeheersysteem kan helpen bij het verminderen van afval, het bevorderen van circulaire bouwpraktijken en het bijdragen aan een meer duurzaam bouwproject.
De meest voorkomende materialen die kunnen worden gescheiden:
1. Papier en karton
2. Hout
3. Metalen
4. Glas
5. Kunststof
6. Beton en metselwerk
7. Gipsplaten
Het is belangrijk om al in de ontwerpfase rekening te houden met hergebruik en materiaalbeschikbaarheid. Hier zijn enkele strategieën om materialen in te zetten voor andere projecten:
Zorgvuldige planning, coördinatie en betrokkenheid van alle partijen zijn essentieel voor hergebruik van restmaterialen. Neem in ieder geval de volgende stappen:
Samenwerking met andere projecten: als het bouwbedrijf meerdere projecten uitvoert, bevorder dan de samenwerking tussen projecten Dit kan worden vergemakkelijkt door een centrale logistieke coördinatie en planning.
Het is belangrijk om tijdens de realisatiefase rekening te houden met hergebruik en materiaalbeschikbaarheid. Hier zijn enkele strategieën om materialen in te zetten voor andere projecten:
Donatie of verkoop van materialen: overweeg om overtollige, maar nog bruikbare materialen te doneren aan non-profitorganisaties, scholen of gemeenschapsprojecten. Het verkopen van restmaterialen aan andere bedrijven kan ook een optie zijn.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Je sorteert met adaptief vermogen voor op een toekomstige, andere of bredere functionele invulling van een gebouw. In je gebouwontwerp houd je rekening met veranderende wensen, eisen en omstandigheden. Zowel binnen de huidige gebruiksfunctie als daarbuiten. Zo voorkom je dat een gebouw in de nabije of verdere toekomst grootschalig dient te worden verbouwd of gesloopt. En voorkom je milieu impact.
De mate van adaptiviteit breng je in kaart met de Methode Adaptief Vermogen. Deze methode belicht zowel de maatregelen om een gebouw binnen de huidige functionele invulling te veranderen (gebruiksdynamiek). Evenals maatregelen die nog een stap verder gaan en zich richten op een functionele wijziging (herbestemmingsdynamiek). Bijvoorbeeld van wonen naar werken.
Een hoge mate van adaptief vermogen bereik je door o.a.:
- in je ontwerp gebouwlagen van elkaar los te koppelen.
- flexibiliteit in te bouwen in de installaties m.b.t. inkrimping- en uitbreidingsmogelijkheden.
- je gevel aanpasbaar te ontwerpen: werk met marktconforme stramienmaten en sorteer voor op mogelijke nieuwe gevelopeningen.
Gedurende de levensduur van een gebouw kan de behoefte voor de manier van gebruik veranderen. Je krijgt inzicht in de flexibiliteitsvraagstukken door de opdrachtgever te bevragen, te stimuleren hierover na te denken en te inspireren. Ook kan er gekeken of er in het bestemmingsplan ruimte gereed is om een functiewijziging toe staan. Een andere mogelijkheid om inzicht te krijgen in flexibiliteitsvraagstuk is door kenmerken en eisen van verschillende functies en gebruik met elkaar te vergelijken. Dit bepaalt wat mogelijk toekomstig gebruik moet kunnen zijn.
De 'flexibiliteitsscan' helpt, door het beantwoorden van een aantal vragen, bepalen aan welke vorm van flexibiliteit behoefte is in een gebouw.
De financiële consequenties zijn niet eenduidig van tevoren te duiden. Wanneer in een vroege fase van het ontwerp rekening wordt gehouden met flexibiliteit, kan dit direct ingepast worden en hoeft dit geen (negatieve) invloed op de investeringskosten te hebben. Een verhoogd adaptief vermogen kan wel positieve invloed hebben op waarde. Zo stijgt de verhuur en de verkoopbaarheid. Daarnaast zorgt een verhoogd adaptief vermogen ervoor dat kosten die gemaakt moeten worden tijdens de levensduur van het gebouw vanwege veranderend gebruik, lager zijn dan bij een gebouw met een laag adaptief vermogen.
Een uitvoerende partij kan aangeven op welke manier zij adaptief gaan bouwen. In de methode Adaptief Vermogen Gebouwen staat veel toelichting opgenomen welke informatie relevant is over adaptief vermogen. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen dragende indicatoren en aanvullende indicatoren. De dragende indicatoren beïnvloeden het meeste het adaptief vermogen.
In de ontwerpfase kan rekening gehouden worden met het toekomstig gebruik van een gebouw. Flexibiliteit kan op alle gebouwlagen een plek krijgen, maar de mate waarin flexibiliteit op elke laag 'ontworpen' moet worden, is afhankelijk van welke specifieke behoefte aan flexibiliteit er is. Kijkend naar de lagen met een langere levensduur is het van belang dat de elementen in deze laag goed gepositioneerd en gedimensioneerd worden zodat bijvoorbeeld wanden verplaatst kunnen worden, alle gebouwonderdelen toegankelijk blijven en het gebouw uitgebreid kan worden (optoppen). Bij lagen met een kortere levensduur, zoals inbouw en installaties, is juist losmaakbaarheid van belang.
De methode Adaptief Vermogen gebouwen geeft een indicatie van het adaptief vermogen van een gebouw in een nog onbekende toekomst. Ook de losmaakbaarheidspotentie speelt een rol in de flexibiliteit.
In de methode Adaptief Vermogen gebouwen staat veel toelichting opgenomen welke informatie relevant is over adaptief vermogen. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen dragende indicatoren en aanvullende indicatoren. De dragende indicatoren beïnvloeden het meeste het adaptief vermogen.
De verantwoordelijkheid voor het aanpassen van het gebouw kan bij verschillende partijen liggen, afhankelijk van de afspraken die zijn gemaakt over het eigendom van de verschillende gebouwlagen. Meestal is de gebouweigenaar verantwoordelijk voor constructie, gevel en installaties. Vaak stuurt de assetmanager en facility manager op de benodigde aanpassingen. Huurders zijn vaak verantwoordelijk voor de inbouw. Ook bij huurders is het vaak de facility manager die de eisen en wensen formuleert en deze ook doorvoert.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Losmaakbaarheid is de mate waarin een item in een gebouw demontabel is. Door materialen, producten of gebouw-onderdelen losmaakbaar te ontwerpen en verwerken, kunnen deze bij einde levensduur schoon en volledig worden ontmanteld. Dit draagt bij aan een betere hergebruikpotentie van deze items en een lagere milieu impact. Ook worden onderhouds- en verbouwwerkzaamheden gemakkelijker en goedkoper.
Een losmaakbaarheidsscore wordt uitgedrukt in een percentage en stel je vast conform de Leidraad meten van circulariteit CB’23 versie 2.0. Je streeft naar een hoge score. Waarbij een percentage van zo’n 80% het maximum betreft. Verschillende tools maken je score op gebouwniveau inzichtelijk.
Een hoge losmaakbaarheidsscore bereik je door te sturen op:
- type verbinding: droge verbindingen zoals een bout en moerverbinding in tegenstelling tot ingestorte stekenden;
- toegankelijkheid: bereikbare verbindingen welke zonder of met weinig schade bereikt en losgemaakt worden.
- randopsluiting: materialen dien je niet op te sluiten, zoals bij kliklaminaat het geval is.
- doorkruisingen: voorkom doorkruising van gebouwlagen, zodat je bij een kleine aanpassing aan bijvoorbeeld de gebouwindeling niet onnodig ook de constructie en installaties beschadigd.
Tip: verbindingen op een hoger schaalniveau tellen zwaarder mee (het totale kozijn versus sec kozijnhout of losse beglazing).
Losmaakbaarheid draagt bij aan gebouwflexibiliteit. Losmaakbaarheid kan in de eerste plaats bij realisatie zorgen voor een grotere benodigde investering. Bij de gebruiksfase betaalt deze investering zich terug. Doordat materialen losmaakbaar zijn, zijn er bij het onderhoud minder handelingen nodig. Aan het einde van de levensduur levert het ook geld op, omdat producten uit een gebouw te halen zijn en waarde behouden. Het zorgen voor een demontageplan of materialenpaspoort zodat het los maken van elementen haalbaar is, vraagt ook om een investering.
Per gebouwlaag zijn er andere levensduren en vervangingscyclus. In de meetmethodiek voor losmaakbaarheid is opgenomen dat producten met kortere levensduur dan die van het gebouw waarin ze toegepast worden, extra interessant zijn om losmaakbaar uit te voeren. Constructieve producten (structure) blijven meestal de gehele levensduur van een gebouw behouden, terwijl de afwerking meerdere malen wordt vervangen. Installaties hebben een redelijk korte levensduur en een grote impact wanneer deze vervangen worden. Op volgorde van levensduur is dan ook belangrijk voor losmaakbaarheid: installaties (services), gevelbekleding (skin) en constructie (structure).
Een uitvoerende partij kan zorgdragen voor het aanleveren van een BCI-score. Het is een manier voor opdrachtgevers om circulair bouwen objectief te beoordelen in aanbestedingen. Zo kan een uitvoerende partij onder andere inventariseren welke materialen gebruikt worden, welke verbindingen zijn gemaakt en hoe toegankelijk deze zijn.
Het stellen van eisen kan helpen om te sturen op losmaakbaarheid, bijvoorbeeld een eis voor een 80% losmaakbare constructie. Ook kan een tool als de Building Circularity Index hierbij ondersteunen.
Met losmaakbaarheid moet vroegtijdig per ontwerpfase al rekening gehouden worden (so, vo, do, to, uo). Bijvoorbeeld bij het schetsontwerp ligt de focus op de bouwmethode en draagstructuur. Bij het voorlopig ontwerp kijk je naar de gevel en de dakopbouw.
Producten, materialen en onderdelen moeten bereikbaar zijn om los te maken van elkaar. De bereikbaarheid van onderdelen kan geborgd worden door tijdens het ontwerpen al rekening te houden met (voorziene) afwerking van producten in plaats van alleen de bouwkundige aspecten.
De belangrijke informatie die verzameld moet worden over losmaakbaarheid staat genoemd in de Circular Buildings meetmethodiek voor losmaakbaarheid.
Belangrijke inzichten in ontwerpkeuzes, opgedaan tijdens het ontwerpproces, moeten goed overgedragen worden aan de aannemer. Dit om te voorkomen dat kennis verloren gaat in het proces. Informatie over het losmaakbaar detail moet extra duidelijk overgedragen worden aan de aannemer met hierbij een toelichting waarom om te voorkomen dat de essentie verloren gaat. Ook informatie over wie eigenaar is en dus verantwoordelijk is voor de producten.
In het gebruik van een gebouw kunnen er in een gebouw veranderingen plaatsvinden. Om hergebruik te bevorderen moeten losmaakbare verbindingen wel bereikbaar en losmaakbaar blijven.
Een van de manieren om te zorgen dat losmaakbare verbindingen bereikbaar blijven is door informatie te delen over waar deze zich bevinden. Dit kan op verschillende manieren, zoals met een property rapport, een APK gebouw, BIM, een gebruikershandleiding gebouw BREAAM of door onderhoudsvoorschriften van producten mee te geven.
Gebruikers en onderhoudspartijen zijn zich niet altijd bewust van ontwerpkeuzes die gemaakt zijn t.b.v. de losmaakbaarheid; om te voorkomen dat deze uitwerkingen verloren gaan tijdens de gebruiksfase, is het zinvol deze kennis bewust over te dragen.
Een van de manieren om gebruikers en/of onderhoudspartijen te informeren over losmaakbare verbindingen is door het aanbieden van een gebruikers- en onderhoudshandleiding.
Met hulp van een demontage handleiding kunnen materialen gedemonteerd worden voor hergebruik. Hierbij moeten de materialen eerst geïdentificeerd worden, waarna materialen met behulp van de handleiding gedemonteerd kunnen worden.
Het produceren en verwerken van materialen zorgen gedurende hun gehele levenscyclus voor een belasting van het milieu. Bij hergebruikpotentie ligt de focus op hetgeen er aan het einde van deze cyclus gebeurt. Een positieve optie is: een producent neemt een materiaal terug voor hergebruik (na kwaliteitscheck- of upgrade) of als gerecyclede grondstof voor nieuwe materialen. Een niet-circulaire optie is verbranden of storten. Dan is de cyclus eindig en zijn we de materialen kwijt.
De hergebruikpotentie van materialen wordt uitgedrukt als percentage van de gebouwmassa conform bovengenoemde scenario’s. Welk verwerkingsscenario einde levensduur een materiaal heeft, lees je af in de EPD, fase C3-C4 van de Levens Cyclus Analyse (LCA) van een product.
Een hoog percentage behaal je door te kiezen:
- voor materialen met een positief eindscenario: hergebruik of minimaal recycling.
- te starten met de zwaarst wegende gebouwonderdelen (massa/kg), zoals de constructie.
Tip: Combineer je materiaalkeuze met focus op een lage milieu impact en hoge losmaakbaarheid voor optimaal resultaat.
Brand (1994) veronderstelt dat een gebouw bestaat uit 6 lagen en dat deze 6 lagen elk een eigen levensduur hebben. De 6 lagen zijn site (locatie; 500 jaar), structure (structuur; 100 jaar), skin (exterieur; 20 jaar), services (faciliteiten; 15 jaar) space plan (interieur; 10 jaar) en stuff (meubilair; 5 jaar).
Door vooraf (bij voorkeur zo vroeg mogelijk in het ontwerpproces) een Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplan op te stellen is het mogelijk om de levensduur van alle componenten tezamen te beschouwen (in detail). In het Meerjaren Onderhoudsplan moet staan wanneer je welke componenten moet aanpassen of onderhouden. Maar ook wat je vervolgens met die materialen doet (bijv. wat er gebeurt er met de materialen die je verwijdert?). Het begrip hergebruikpotentie impliceert dat er achteraf nagedacht wordt waar materialen heen kunnen. Het is beter om hier vooraf (voor de constructie) over na te denken. Het bepalen van de levensduur van onderdelen van een gebouw is een opgave van de fabrikant.
De hergebruikpotentie ligt vast in de NMD database. Daar staat de levensduur van materialen standaard in. Wat kan helpen bij het bepalen van de levensduur is informatie over de voorgeschreven levensduur eisen, degradatie, metingen, handboeken en material flow analyses.
Onder hergebruik verstaan we: "Het opnieuw gebruiken van bouwproducten of bouwonderdelen/-elementen in dezelfde functie, al dan niet na bewerking" (bron: Platform CB’23). We gaan ervanuit dat producthergebruik uit bouwwerken het meest doelmatig en dus hoogwaardig is. Onder hoogwaardig hergebruik verstaan we het proces om secundaire grondstoffen (uit hergebruik of recycling) om te zetten in nieuwe materialen, componenten of producten van betere kwaliteit, functionaliteit en/of hogere waarde. In de lessen van slopers door Sloopcheck is uiteengezet welke materialen zich specifiek lenen voor hergebruik.
Een uitvoerende partij kan zorgdragen voor het aanleveren van een BCI-score of de Circular Buildings meetmethode van de DGBC. Het zijn manieren voor opdrachtgevers om circulair bouwen met een objectief criterium te beoordelen in aanbestedingen. Deze methoden in combinatie met een Duurzaam Meerjaren Onderhoudsplan (DMJOP), biedt een waardevol inzicht in de onderdelen van het gebouw welke losmaakbaar zijn en de levensduur van de verschillende onderdelen van het gebouw.
Ontwerpende en uitvoerende partijen hebben vaak de meeste detailkennis over de wijze waarop een gebouw is opgebouwd en welke onderdelen potentieel herbruikbaar zijn. Zij kunnen dan ook een afweging maken op gebouw / module niveau (hoogste niveau) evenals op element niveau (middelste niveau) en nog lager op product deelproduct, materiaal en grondstof niveau (van re-use naar recycle) wat zich leent voor hergebruik.
Om producten, materialen of onderdelen geschikt te maken voor hergebruik helpt het als deze losmaakbaar zijn. In het rapport Circular Buildings meetmethodiek voor losmaakbaarheid is opgenomen welke kennis nodig is over losmaakbaarheid. Dit is op te splitsen in technische aspecten, procesmatige en financiële aspecten. Binnen de technische aspecten gaat dit over type verbinding, toegankelijkheid van de verbinding, doorkruisingen en randopsluiting.
Daarnaast is kennis gewenst over de mate van zekerheid dat de leverancier in de toekomst zijn product kan hergebruiken en kunnen er bestaande contractafspraken zijn over welke producten, materialen en onderdelen teruggaan naar de fabrikant. Hier is naast technische kennis ook bedrijfskundige kennis nodig, het Whitepaper Circulaire Businesscase van Copper8 kan hier handvatten bieden.
Naast montagehandleidingen kan de fabrikant bovendien met demontagehandleidingen inzichtelijk maken hoe het element gedemonteerd kan worden uit het gebouw.
Informatie die vastgelegd moet worden zijn problemen waar men in de praktijk tegenaan is gelopen bij het losmaken en hergebruiken van producten en materialen is gelopen. Dit vergroot de feedbackloop. Daarnaast is het aan te bevelen om een materialenpaspoort op te laten stellen in de realisatiefase en deze actueel te laten houden gedurende de levensduur van het gebouw. Op die manier is er inzicht in welke componenten aanwezig zijn in het gebouw.
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl
Heb je een goede suggestie, stuur een mail naar info@cirkelstad.nl